In het algemeen spreekt men van slechtziendheid bij een kind indien zijn beste oog, na alle mogelijke correcties en medische hulp, een gezichtsvermogen heeft van minder dan één derde tot één vierde van een normaal ziend kind.Definitie gehanteerd in het het boek “Kinderen met een visuele handicap” van F.M. Meire e.a.: Men spreekt van slechtziendheid wanneer de gezichtsscherpte op afstand van het beste oog of van beide ogen minder of gelijk aan 3/10 is OF het gezichtsveld kleiner is dan 30°