Comparison of adaptive pacing therapy, cognitive behaviour therapy, graded exercise therapy, and specialist medical care for chronic fatigue syndrome (PACE): a randomised trial.
White PD, Goldsmith KA, Johnson AL, Potts L, Walwyn R, DeCesare JC, Baber HL, Burgess M, Clark LV, Cox DL, Bavinton J, Angus BJ, Murphy G, Murphy M, O'Dowd H, Wilks D, McCrone P, Chalder T, Sharpe M; PACE trial management group.
Lancet. 2011 Mar 5;377(9768):823-36.

PMID: 21334061 - Vrij na te lezen via PubMed Central

Becommentarieerd door Nederlandse CVS-experts (UMC St Radboud Nijmegen) in volgend artikel:
Chronic fatigue syndrome: where to PACE from here?
Gijs Bleijenberg, Hans Knoop
Lancet. 2011 Mar 5;377(9768):786-8.

Het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) kan met diverse therapieën worden aangepakt. Uit verschillende onderzoeken kwam de afgelopen jaren naar voren dat "cognitieve gedragstherapie" en "graded exercise therapie" positieve resultaten opleveren. Tegelijkertijd uiten patiëntenverenigingen hun bezorgheid over het feit dat de therapie voor sommige patiënten niet veilig zou zijn en dat ook met "adaptive pacing therapie" goede resultaten worden geboekt.

Welnu, de PACE-trial vergeleek de effecten en nevenwerkingen van deze 3 therapieën bij CVS.

"Cognitieve gedragstherapie" richt zich vooral op verandering van gedrag en opvattingen rondom vermoeidheid.
"Graded exercise therapie" vermindert de vermoeidheid door langzaam de fysieke activiteit op te voeren en de fitheid van de patiënt te verbeteren.
"Adaptive pacing" is gericht op aanvaarding van de chronische aandoening en helpt de patiënt zich daaraan aan te passen.

Meer dan 600 volwassen patiënten namen deel aan dit onderzoek!
Uit het onderzoek blijkt  dat patiënten na cognitieve gedragstherapie of na graded exercise therapie minder vermoeidheidsklachten en beperkingen hebben dan patiënten die deelnemen aan de adaptive pacing. Bovendien blijken de 2 eerstgenoemde therapieën ook veilig. Hoewel de resultaten van de eerste twee interventies dus positief zijn, profiteert niet iedere CVS patiënt van de behandeling. Een deel van de patiënten herstelt en kan weer normaal functioneren, maar een deel houdt nog klachten.

Het is ook opmerkelijk dat het vertrouwen in de therapie van patiënten bij aanvang van cognitieve gedragstherapie minder is dan bij de adaptieve pacing, en dat de uitkomst van de eerste toch beter is dan bij de tweede.

Bleijenberg en Knoop zouden het belangrijk vinden om te weten wat nu juist cognitieve gedragstherapie en graded exercise effectief maken. Is het een effect van focus verleggen op wat kan i.p.v. wat niet kan? Met deze kennis zou behandeling misschien nog effectiever kunnen.