Indien er geen antwoord komt na doorverwijzing, dan zijn de aangewezen stappen 'Rappel (per brief of telefonisch)' en/of 'Selectief onderzoek'.
Voor meer details: zie Kerninfo -> Samenvatting: stroomdiagrammen.

Bij een kind dat doorverwezen wordt vanuit het CLB kan een oogarts opnieuw een test voor gezichtsscherpte op afstand afnemen. Meestal wordt dit onderzoek echter verricht met heel andere doelstellingen dan in het CLB.
De centrale doelstelling van de visusscreening in het CLB is om zo weinig mogelijk echte afwijkingen te missen. De oogarts daarentegen moet bij een verwezen kind een vermoeden van visusafwijking bevestigen of uitsluiten.
Hiervoor beschikt een specialist over een hele waaier van onderzoeksmethoden, waaronder sommige geen of weinig actieve participatie van het kind vereisen en hierdoor meer betrouwbaar zijn, in het bijzonder op kleuterleeftijd.

Meestal zal de oogarts zich vooral baseren op objectieve onderzoeken om zijn diagnose te stellen (zie de Standaard, deel III Vervolgtraject, hfdst 1).  Hierbij fungeert een test voor gezichtsscherpte slechts als bijkomend element, bijvoorbeeld ter bepaling van de beste correctie bij een kind met een visusafwijking.

Het feit dat een oogarts niet dezelfde visustest(en) gebruikt als het CLB hoeft dus geenszins een goede samenwerking in de weg te staan. In dat geval mag men niet uit het oog verliezen dat visuswaarden bekomen met twee verschillende visustesten, niet noodzakelijk vergelijkbaar zijn. Dit is  zeker het geval voor testen die niet op dezelfde principes berusten, zoals bvb. de E-test versus de logMAR en de Kay test.  In het CLB kan men aan de hand van een visustest niet beoordelen of een eerder voorgeschreven correctie nog aangepast is voor het kind of niet. Dit is een van de redenen waarom de  opvolging van kinderen met een visusafwijking in ieder geval aan de oogarts moet worden toevertrouwd.

VWVJ 2003