Het oorspronkelijk VWVJ-protocol, gebruikt voor een haalbaarheidsonderzoek bij 2e kleuters, combineerde het principe van drempel en screeningsaudiometrie, niet om de werkelijke gehoordrempel van een kind te bepalen, maar wel om na te gaan of een kind de tonen op 1000, 4000 en 500 Hz (links en rechts afzonderlijk) met een intensiteit van 30 dB of lager kan horen. Dit protocol was afgeleid van de gouden standaard methode van Hughson-Westlake (de zogenaamde “Ten down, five up”), waarbij de geluidssterkte wordt verminderd totdat de toon niet meer hoorbaar is om weeral luider aangeboden te worden.

Uit de haalbaarheidsstudie bleek dat het oorspronkelijk protocol verkort kon worden (zie figuur 1). Bij het voorliggende ‘verkorte’ protocol werd echter de omweg tot een zachte toon - die net niet meer hoorbaar is - expliciet behouden, omdat dit de betrouwbaarheid van het testresultaat verhoogt.  

Figuur 1: Het oorspronkelijk VWVJ-audiometrieprotocol

Het oorspronkelijk protocol: de groene pijlen geven het parcours aan wanneer de aangeboden toon wordt gehoord, de rode pijlen wanneer de toon niet wordt gehoord. De eindscore wordt als PASS of FAIL aangegeven op het einde van het traject. De 5-up tussenstappen van de Hughson-Westlake methode maakte dat een kind heel veel tonen aangeboden kreeg (tot 13 tonen per oor en per frequentie). In een hypothetische situatie kan dit voor 2 oortjes oplopen tot 78 toonaanbiedingen. Uit de haalbaarheidsstudie bleken dit er niet zoveel te zijn maar wel gemiddeld een 30-tal, wat nog steeds te veel is. Daarom werd een vereenvoudiging doorgevoerd die gestuurd werd door:

  1. De studie van het aantal kleuters dat op de diverse eindpunten van de respectieve pathways uitkwam;
  2. Een kwalitatieve studie van de geregistreerde data (klinische informatie, otoscopie, tympanometrie, gouden standaard onderzoek) van de kleuters die door de vereenvoudiging van de audiometrie als ‘fout-positief’ of ‘fout-negatief’ zouden worden beoordeeld;
  3. Een vergelijking van de sensitiviteit en specificiteit van het lange versus het verkorte protocol en het korte protocol versus een gouden standaard onderzoek.

Deze analyse leverde het voorliggende ‘verkorte’ protocol (zie figuur 2). De omweg die via de lagere frequenties wordt gemaakt, verhoogt de betrouwbaarheid van het testresultaat en werd om die reden expliciet behouden.

Figuur 2: het finale 'verkorte' audiometrieprotocol

Met het finale audiometrieprotocol van de standaard gehoor wordt op een korte maar betrouwbare wijze nagegaan of leerlingen uit de eerste kleuterklas een toon met een geluidsintensiteit van 35 dB HL (al dan niet) horen op 1000 Hz en 4000 Hz links en rechts. Bij leerlingen uit het eerste leerjaar geldt een waarnemingsdrempel van 30dB HL. Het resultaat van het CLB-onderzoek volgens dit protocol is dus NIET te vergelijken met een audiogram afgenomen volgens de state of the art, zoals bvb. door een NKO-arts, maar wel voldoende om de vooropgestelde doelstellingen van de standaard gehoor te bereiken en leerlingen gericht door te verwijzen. (-> Voor meer details, zie “Wetenschappelijke onderbouw voor het audiometrisch onderzoek in de CLB”)