DE LEERLING NEEMT CHRONISCH ANTICOALGULANTIA. MOET IK HET VACCIN DAN SUBCUTAAN TOEDIENEN?

Eensluidende adviezen omtrent het vaccinatiebeleid bij patiënten die chronische anticoagulantia gebruiken ontbreken.

In de tandheelkunde bestaat wel uitgebreide literatuur over hoe om te gaan met patiënten die anticoagulantia gebruiken. De British Committee for Standards in Haematology (BCSH) stelt in haar richtlijn over hoe om te gaan met patiënten die op een onderhoudsdosering anticoagulantia staan en een tandheelkundige ingreep moeten ondergaan, dat de traditionele terughoudendheid ongegrond is en mogelijk ingegeven is door publicaties uit het verleden over ernstige nabloedingen. Die publicaties stammen uit de tijd dat de INR (International Normalized Ratio) nog niet was ingevoerd. In de richtlijn stelt de BCSH dat het risico op ernstige bloedingen bij patiënten met een stabiele INR van < 4,0 zeer gering is en dat daarom de antistollingstherapie niet moet worden onderbroken bij patiënten die bepaalde tandheelkundige ingrepen dienen te ondergaan.

Aan het subcutaan inspuiten van vaccins die normaliter intramusculair moeten worden gespoten, kunnen nadelen verbonden zijn. Er kunnen heftiger lokale reacties uitgelokt worden en de effectiviteit van het vaccin neemt af.

Gezien het feit dat bij tandheelkundige ingrepen aanzienlijk meer weefselschade optreedt dan bij een IM vaccinatie, gezien het feit dat casuïstiek over ernstige spierbloedingen ontbreekt en gezien de uiterst lage incidentie van spierbloedingen bij een te hoge INR, is de kans op het ontstaan van hematomen en spierbloedingen na een IM vaccinatie te verwaarlozen bij patiënten die coumarinederivaten gebruiken en van wie de INR binnen de therapeutische range valt. Uit voorzorg kan evenwel een dunne naald worden gebruikt en op de injectieplaats gedurende enkele minuten druk worden uitgeoefend (niet masseren).

Bron: Burgmeijer R, Hoppenbrouwers K. Handboek vaccinatie, Deel A. Van Gorcum, 2011

VWVJ - juli 2015