Waarom wordt er niet meer met een 0.7 en 0.9 gewerkt?

In de Standaard wordt geopteerd te werken met een gezichtsscherptetest met een logaritmische schaal.  In deze schaal komen de getallen 0.7 en 0.9 niet voor. Er worden enkel waarden gebruikt die een logaritmische reeks vormen.

Met de traditionele visustesten wordt de visus gemeten met optoptypes die lineair verkleinen: 10/10, ..., 3/10, 2/10, 1/10.
De toename van de visus moet echter gezien worden als een logaritmische functie.
Een gelijke toename - bvb. met 1/10 - betekent voor de visusfunctie heel iets anders als de beginwaarde 1/10 is dan als de beginwaarde 7/10 is. In het eerste geval gaat het immers om een toename met 100 %, in het tweede geval om een toename met 14 %.
De afname van de grootte van de optotypes van de logMAR bv. is dan ook anders berekend: elk optotype verschilt een 'log-eenheid' (een factor +/- 1.26) met de vorige, waardoor de relatieve gemeten visusverandering gelijk blijft. (zie ook uitleg in de Standaard, deel II, testen voor gezichtsscherpte)

VWVJ 2003